Prejudiciële vragen over karakter naheffingsaanslag parkeerbelasting

De parkeerbelasting is een objectieve belasting. Dat betekent dat bij de heffing geen ruimte is voor de afweging van persoonlijke omstandigheden of belangen. Bij het opleggen van een naheffingsaanslag worden kosten in rekening gebracht. Volgens een arrest van de Hoge Raad uit 1995 houdt een naheffingsaanslag parkeerbelasting geen strafvervolging in, zoals is bedoeld in het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). Dat heeft tot gevolg dat een beroep op een strafuitsluitingsgrond, zoals de afwezigheid van alle schuld, niet aan de orde is. Een fout bij de bediening van een parkeerapp of een ander betaalsysteem, waardoor de verschuldigde parkeerbelasting niet wordt voldaan, komt voor rekening en risico van de parkeerder. Een dergelijke fout verhindert de oplegging van een naheffingsaanslag niet.

Het aanmerken als strafvervolging maakt voor de rechtsbescherming een groot verschil vanwege de bescherming die het EVRM biedt.

De Rechtbank Oost-Brabant heeft naar aanleiding van ontwikkelingen in het bestuursrecht bij de toetsing van overheidsbesluiten door de bestuursrechter prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld. De rechtbank wil van de Hoge Raad weten of de kosten van een naheffingsaanslag nog altijd niet kunnen worden gezien als strafvervolging in de zin van het EVRM. Mocht dat niet het geval zijn, dan wil de rechtbank weten of de belastingrechter rekening mag houden met de verwijtbaarheid van de gedraging, die ten grondslag ligt aan de naheffingsaanslag. Verder vraagt de rechtbank of de naheffing van parkeerbelasting kan worden getoetst aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De rechtbank wijst erop, dat parkeerovertredingen oorspronkelijk in het strafrecht geregeld waren. De wetgever heeft later de handhaving van parkeergedrag in verschillende wettelijke regelingen ondergebracht. Daarmee is juridisch een scheiding tussen verschillende parkeerovertredingen aangebracht. Hoewel juridisch sprake is van kosten en niet van een boete, wordt een naheffingsaanslag parkeerbelasting in praktijk als een boete ervaren.

Bron: Rechtbank Oost-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBOBR20235711, SHE 22/1320 | 18-12-2023

Ontbrekend instructieboekje

Bij de registratie van een uit het buitenland afkomstig motorvoertuig in Nederland is bpm verschuldigd. Uitgangspunt is het bedrag aan bpm dat voor een nieuw voertuig verschuldigd is, verminderd met een bedrag wegens waardevermindering.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft bij het vaststellen van de handelsinkoopwaarde van een personenauto met schade een waardevermindering wegens het ontbreken van een Nederlands instructieboekje toegestaan. Het ging om een bedrag van € 61. De inspecteur had aangevoerd dat de waardevermindering wegens het ontbreken van een Nederlandstalig instructieboekje is verdisconteerd in de handelsinkoopwaarde volgens de koerslijst, die bij de taxatie als uitgangspunt is gebruikt.

In cassatie voerde de staatssecretaris aan dat, wanneer ervoor wordt gekozen om de handelsinkoopwaarde te baseren op een koerslijst, de afschrijving waarmee in die koerslijst rekening is gehouden niet kan worden aangepast.

Volgens de Hoge Raad houdt de taxatiemethode in, dat het aan een onafhankelijke, erkende taxateur is om de handelsinkoopwaarde van het motorrijtuig te schatten. Bij toepassing van de taxatiemethode kan de taxateur als referentie gebruik maken van de handelsinkoopwaarde van een vergelijkbaar motorrijtuig volgens een in de handel algemeen toegepaste koerslijst. In dat geval is de in de koerslijst opgenomen handelsinkoopwaarde slechts een uitgangspunt. De getaxeerde waarde zal van die koerslijstwaarde afwijken door meer dan normale gebruiksschade of andere bijzondere of afwijkende kenmerken en eigenschappen van het te waarderen motorrijtuig. De invloed van die kenmerken en eigenschappen kan zowel waardedrukkend als waardeverhogend zijn.

De belanghebbende heeft bij het hof aangevoerd dat bij op de Nederlandse markt ingekochte auto’s doorgaans een Nederlandstalig instructieboekje wordt geleverd. Slechts zelden ontbreekt bij een personenauto uit de koerslijst een Nederlands instructieboekje. Het hof heeft dat betoog aannemelijk geacht. Volgens de Hoge Raad heeft het hof de stelling van de inspecteur behandeld en verworpen. Het oordeel van het hof geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan wegens zijn feitelijke aard in cassatie niet op juistheid worden getoetst. De Hoge Raad heeft het het beroep in cassatie ongegrond verklaard.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2023692, 21/00182 | 11-05-2023

Teruggaafregeling bpm

De Nederlandse Belastingdienst verleent een teruggaaf van bpm als de tenaamstelling van een motorrijtuig in het kentekenregister komt te vervallen omdat het motorrijtuig buiten Nederland wordt gebracht en wordt ingeschreven in een andere lidstaat van de EU of van de EER. Voor teruggaaf dient een bewijs van de inschrijving buiten Nederland te worden overgelegd. Een tijdelijke inschrijving volstaat niet voor teruggaaf van bpm. Dat is gedaan om misbruik van de regeling te voorkomen.

De Belastingdienst heeft eerder verleende teruggaven van bpm gecorrigeerd door het opleggen van een naheffingsaanslag. De reden daarvoor is dat de bestemming van de voertuigen buiten de EU of de EER zou zijn gelegen. De voertuigen werden in Duitsland geregistreerd, maar de afnemers kwamen niet uit de EU of de EER. De wettekst stelt echter niet als eis dat de bestemming van een voertuig in de EU of de EER moet zijn gelegen. De wetgever heeft onderkend dat het mogelijk is om een voertuig in een andere EU-lidstaat of een ander EER-land te registreren en vervolgens te exporteren naar een land buiten de EU of de EER. De wettekst is daar niet op aangepast. Er geldt geen minimumperiode voor een duurzame inschrijving elders in de EU of in de EER. De wetgever heeft echter geen reden gezien de wettekst daarop aan te passen.

De rechtbank is van oordeel dat het niet mogelijk is om met een beroep op de bedoeling van de wetgever de wettekst uit te leggen op een manier waarop deze kennelijk welbewust niet is geformuleerd.

De Belastingdienst heeft de naheffingsaanslag ten onrechte opgelegd. De rechtbank heeft deze vernietigd.

Bron: Rechtbank Gelderland | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20232226, AWB 19/2599 | 17-04-2023

Schending Unierechtelijk verdedigingsbeginsel leidt tot vernietiging naheffing bpm

In een procedure over een naheffingsaanslag bpm heeft Hof Den Bosch vastgesteld dat de inspecteur het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel heeft geschonden. De inspecteur had de belanghebbende in de gelegenheid moeten stellen om te worden gehoord voordat hij de naheffingsaanslag oplegde. Dat heeft hij niet gedaan. Evenmin heeft de inspecteur feiten en omstandigheden aangevoerd die dat rechtvaardigen. Het hof heeft aan de schending van het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel geen gevolgen verbonden. Volgens het hof leidt schending alleen tot nietigverklaring van een genomen besluit wanneer de procedure zonder de schending een andere afloop had kunnen hebben. De conclusie van het hof is dat zonder de onregelmatigheid de naheffingsaanslag niet tot een lager bedrag zou zijn opgelegd.

De Hoge Raad heeft in cassatie de naheffingsaanslag vernietigd. Aangezien de inspecteur bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag heeft verminderd, moet ervan worden uitgegaan dat de belanghebbende bij het horen voorafgaand aan het opleggen van de naheffingsaanslag met feiten, omstandigheden en argumenten had kunnen komen die tot een ander besluit van de inspecteur zouden hebben geleid. Door de schending van het verdedigingsbeginsel kan niet worden vastgesteld of dat het geval zou zijn geweest. Die onzekerheid komt volgens de Hoge Raad voor risico van de inspecteur.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20221917, 20/02604 | 22-12-2022

Onderzoek bedragen en waarden bpm

In opdracht van het ministerie van Financiën is onderzoek gedaan naar forfaits en andere grenswaarden in de bpm. Het onderzoek heeft betrekking op de wettelijke forfaitaire afschrijvingstabel, het onderscheid tussen een nieuw en gebruikt motorrijtuig en het percentage waardeverlies door schade. 

Het onderzoeksbureau adviseert een aangepaste forfaitaire afschrijvingstabel, op basis waarvan 95% van de huidige markt is afgedekt. Het adviseert verder dat een motorrijtuig voor de bpm in ieder geval als gebruikt wordt beschouwd als deze meer dan 3.000 kilometer heeft gereden. Tot slot concludeert het onderzoeksbureau dat het waardeverlies door schade gemiddeld 31% van de begrote schadeherstelkosten bedraagt. 

De staatssecretaris van Financiën neemt de aanbevelingen uit het onderzoek grotendeels over. Dat betekent dat de wettelijke forfaitaire afschrijvingstabel, die dateert uit 2012, per 1 januari 2023 wordt aangepast.

Eerste kolom huidig   nieuw  
Is sinds het tijdstip waarop de auto of motor voor het eerst in gebruik is genomen, een periode voorbij van Dan is het percentage Tel daar bij op voor iedere maand die helemaal of voor een deel voorbij is sinds de periode uit de 1e kolom Dan is het percentage Tel daar bij op voor iedere maand die helemaal of voor een deel voorbij is sinds de periode uit de 1e kolom
0 dagen tot 1 maand 0 8% 0 12%
1 maand tot 3 maanden 8 3% 12 4%
3 maanden tot 5 maanden 14 2,5% 20 3,5%
5 maanden tot 9 maanden 19 2,25% 27% 1,5%
9 maanden tot 1 jaar en 6 maanden 28 1,44% 33 1%
1 jaar en 6 maanden tot 2 jaar en 6 maanden 41 0,92% 42 0,75%
2 jaar en 6 maanden tot 3 jaar en 6 maanden 52 0,83% 51 0,5%
3 jaar en 6 maanden tot 4 jaar en 6 maanden 62 0,75% 57 0,42%
4 jaar en 6 maanden tot 5 jaar en 6 maanden 71 0,42% 62 0,42%
5 jaar en 6 maanden tot 6 jaar en 6 maanden 76 0,42% 67 0,42%
6 jaar en 6 maanden tot 7 jaar en 6 maanden 81 0,33% 72 0,25%
7 jaar en 6 maanden tot 8 jaar en 6 maanden 85 0,33% 75 0,25%
8 jaar en 6 maanden tot 9 jaar en 6 maanden 89 0,25% 78 0,25%
vanaf 9 jaar en 6 maanden 92 0,08% 81 0,19%

Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad is een motorrijtuig nieuw als het na de vervaardiging niet of nauwelijks op de weg is gebruikt. De mate van gebruik is af te leiden uit het aantal gereden kilometers. Volgens de onderzoekers zijn er in de huidige markt nauwelijks verschillen zichtbaar in de verkoopprijzen van motorvoertuigen tot en met een kilometerstand van 3.000. De staatssecretaris neemt dat over en beschouwt motorvoertuigen tot en met 3.000 kilometer als nieuw voor de heffing van bpm. Anders dan de onderzoekers meent de staatssecretaris dat het bouwjaar niet relevant is voor de discussie of een motorvoertuig nieuw is.

Op dit moment geldt een forfaitair waardeverlies van 72% van de herstelkosten van schade. Uit het onderzoek volgt dat dit te hoog is. De staatssecretaris neemt het door de onderzoekers geconstateerde waardeverliespercentage van 31 over. Met dat percentage wordt bereikt dat voor de helft van de taxatierapporten voldoende waardeverlies wordt toegekend aan de begrote schadeherstelkosten. Voor de andere helft van de taxatierapporten kan het waardeverlies hoger zijn dan 31% van de begrote schadeherstelkosten.

De staatssecretaris is van plan om de genoemde bedragen en percentages in de toekomst regelmatig te herijken.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 29-09-2022

Bpm-berekening op basis lagere CO2-uitstoot dan in typegoedkeuring opgenomen

Bij de registratie in Nederland van personenauto’s moet bpm worden betaald. Dat geldt niet alleen voor nieuwe auto’s, maar ook voor gebruikte. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie EU is een stelsel van belastingheffing waarbij niet wordt uitgesloten dat bij invoer van een gebruikte auto meer belasting wordt geheven dan de belasting die nog rust op de waarde van een gelijksoortige, eerder geregistreerde gebruikte auto. In een arrest uit 2020 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat bij de registratie van andere personenauto’s van hetzelfde merk, type en uitvoering een lagere CO2-uitstoot in aanmerking is genomen, niet betekent dat het Europese recht is geschonden. De omstandigheid dat gebruikte personenauto’s van hetzelfde merk, type en uitvoering zijn, sluit namelijk volgens de Hoge Raad niet uit dat de uitstoot van die auto’s verschilt.

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden was in dat arrest geen sprake van soortgelijke voertuigen, omdat de in aanmerking genomen CO2-uitstoot van de eerder geregistreerde auto’s van hetzelfde merk, type en uitvoering verschilde van de auto van de belanghebbende in het arrest. In een door het hof behandelde zaak moest ervan worden uitgegaan dat wel sprake was van eerder in het Nederlandse kentekenregister geregistreerde soortgelijke auto’s van hetzelfde merk, type, uitvoering, productiejaar en datum eerste toelating, die over een Europese typegoedkeuring beschikten waarop een CO2-uitstoot was vermeld van 295 gr/km, maar die op basis van een met de Scandinavische methode berekende CO2-uitstoot van 216 gr/km in het Nederlandse kentekenregister zijn geregistreerd. Op basis van die lagere uitstoot is voor deze auto’s bpm betaald.

Volgens het hof kan niet worden uitgesloten, dat wanneer de auto van de belanghebbende wordt belast op basis van een CO2-uitstoot van 295 gr/km, meer bpm wordt geheven dan de bpm die nog rust op de waarde van gelijksoortige auto’s. Het hof stond daarom toe om de bpm te berekenen op basis van die lagere uitstoot. Het hof heeft de aan de belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag vernietigd. Het hof paste op de verschuldigde belasting een extra leeftijdskorting toe. Op het moment van het doen van de aangifte was de auto drie jaar, 11 maanden en 25 dagen oud. Op het moment van de tenaamstelling was de auto vier jaar en één dag oud. De tabelafschrijving bedroeg op dat moment 67,25% in plaats van de gehanteerde 66,5%.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20221963, 21/00062 | 29-03-2022

Kort uitstel van betaling naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting

In verband met de coronacrisis heeft de Belastingdienst tijdelijk geen invorderingsmaatregelen getroffen. Dat gold onder meer voor de motorrijtuigenbelasting. Per 1 oktober is de Belastingdienst weer begonnen met de invordering van belastingschulden. De staatssecretaris van Financiën biedt mensen die naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting niet hebben betaald de mogelijkheid van kort uitstel van betaling. Dat geldt ook als inmiddels meer dan vier maanden zijn verstreken na de uiterste betaaldatum van de aanslag. De ontvanger kan voor naheffingsaanslagen  motorrijtuigenbelasting, die voor 1 oktober betaald moesten zijn, uitstel van betaling toekennen voor maximaal vier maanden, te rekenen vanaf 1 oktober 2021. Dit betekent dat als het uitstel per 1 november 2021 wordt verleend, het uitstel nog maximaal drie maanden kan bedragen.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | nr. 2021-193728, Staatscourant 2021, Nr. 43027 | 05-10-2021

Uitzondering op eis vlakke laadvloer

Om voor de heffing van bpm en mrb te kwalificeren als bestelauto dient de laadruimte van het voertuig voorzien te zijn van een vlakke laadvloer. De laadvloer dient aan zekere afmetingen te voldoen. Een hoogteverschil in de laadvloer is toegestaan wanneer de motor of de brandstoftank onder de laadvloer is geplaatst. Aan deze uitzonderingen op de eis van een vlakke laadvloer is het accupakket toegevoegd. Deze wijziging geldt met ingang van 10 september 2020.

Bron: Ministerie van Financiën | nr. 2020-129396, Stcrt. 2020, 46486 Thu, 10 Sep 2020 00:00:00 +0100

Kampeerauto niet vergelijkbaar met bestelauto

In een arrest uit 2017 over de heffing van bpm bij invoer van een gebruikte kampeerauto heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de afschrijving op een kampeerauto veel lager is dan op een gesloten bestelauto. Dat wordt mede veroorzaakt door het beperkte gebruik dat doorgaans van een kampeerauto wordt gemaakt.

Onder verwijzing naar dit arrest heeft Hof Den Bosch geoordeeld dat de Belastingdienst terecht een naheffingsaanslag bpm heeft opgelegd in een geval waarin de afschrijving van een gebruikte kampeerauto in de aangifte bpm was vastgesteld overeenkomstig die van de bestelauto waarop de kampeerauto was gebaseerd.

Bron: Hof Den Bosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE20202223, 19/00406 | 27-08-2020

Nieuwe of gebruikte auto niet op basis van lage kilometerstand

De discussie of een auto ten tijde van de registratie in Nederland nieuw of gebruikt is, duurt voort. Het belang is groot, omdat voor gebruikte auto’s de bpm lager is dan voor nieuwe auto’s. Een nieuwe auto is een auto die na de vervaardiging niet of nauwelijks in gebruik is geweest. 

Bij een geschil over de staat van een auto ten tijde van de registratie in Nederland rusten de stelplicht en de bewijslast van de gebruikte staat op de belanghebbende, die zich op de vermindering van bpm beroept.

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is, ook in gevallen waarin een auto geen gebruikssporen vertoont, elke exacte grens op basis van de kilometerstand arbitrair. Van geval tot geval zal de staat van de auto dienen te worden beoordeeld met inachtneming van alle omstandigheden. Naar het oordeel van het hof kan van auto’s met kilometerstanden van respectievelijk 814, 782 en 797 niet gezegd worden dat zij na de vervaardiging niet of nauwelijks zijn gebruikt. Het hof vindt niet van belang dat deze kilometerstanden zijn bereikt door het in één enkele rit verplaatsen van de auto’s van de leverancier naar de belanghebbende. De procedure had betrekking op drie in België nieuw gekochte auto’s die na de aankoop naar Nederland werden gereden.

Hof Den Haag en Hof Amsterdam hebben recent anders geoordeeld. Volgens deze hoven is een auto met maximaal 1.000 km op de teller nieuw.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20202050,19/00724 tot en met 19/00726 | 19-03-2020

Acc-Cent

Het Spoor 98
3994 AL Houten
030 – 6360471
info@acc-cent.nl

Route

Aangesloten bij

KvK: 59893397
  

Algemene voorwaarden
Privacy en disclaimer

Direct naar